Zoeken

Roofs 2008-11-04 Dakpannenkoeken met stroop

Als hoofdredacteur voor het vakblad van de dakenbranche ben ik mij er zeer van bewust dat in december de activiteiten op het dak flink toenemen. In het begin van de maand worden de daken zoals bekend betreden door de goedheiligman en zijn gevolg, en aan het eind van de maand heeft ons dakenbestand te maken met de rendieren en de slee van de Kerstman. De hele dakenbranche is zich daarvan bewust en heeft waar nodig maatregelen genomen. Maar wie weet wat onze gasten uit respectievelijk Spanje en het Noordpoolgebied allemaal buiten ons medeweten uitspoken op het dak? Omdat vakbladjournalistiek soms ook onderzoeksjournalistiek is, heb ik vorig jaar poolshoogte genomen.

Ik woon in een huis dat is gebouwd in 1928. Het is dan ook niet volgens de huidige bouwregelgeving geïsoleerd. Vorig jaar hadden we, zoals u zich wellicht nog herinnert, een gure decembermaand. Het was weliswaar droog en het waaide niet hard, maar vooral ’s nachts daalde het kwik regelmatig bedenkelijk ver onder het nulpunt. Op precies zo’n koude en gure nacht, ik herinner het me nog goed want het was Kerstavond en ik lag nog maar net in bed, ben ik ten einde raad mijn behaaglijk warme bed uitgestapt. Nadat ik me had aangekleed en vervolgens de ladder uit de schuur had gehaald, ben ik het dak van mijn huis op geklommen. Ik rook namelijk een rare geur. Een verdraaid rare geur, mocht ik wel zeggen. En ik hoorde er stemmen bij, en gelach. En ik woon niet, dat moet ik er wel even bij zeggen, onder een zogenaamd ‘leefdak’. Het is een gewoon dak, met gewone dakpannen.

In de aanloop naar Sinterklaasavond viel me al een aantal keer eerder op dat in de uren nadat de kinderen hun schoen hadden gezet een vreemde geur in en om het huis hing. Alsof iemand een appeltaart had laten aanbranden, maar dan wel een bijzonder muffe appeltaart. Navraag in de buurt wees uit dat 1) niemand in de straat een appeltaart had laten aanbranden, en 2) dat omwonenden de geur óók hadden geroken. De dag vóór Sinterklaas had mijn buurman zelfs de brandweer in het holst van de nacht laten aanrukken, maar dat is hem op een boete komen te staan omdat die onverrichter zake weer terug kon keren naar de kazerne. Na Sinterklaasavond verdween de geur, maar vond ik wel allerlei soorten servies en bestek in mijn tuin.

Met Kerst kwam de geur terug. Ik had een uitgebreid Kerstdiner voorbereid en mijn beste vrienden uitgenodigd, maar het eten wilde niet smaken, en de stemming wilde maar niet vrolijk worden. De rare geur overheerste en omdat niemand de geur thuis kon brengen of kon achterhalen waar ze vandaan kwam, was iedereen direct na het nagerecht vertrokken. De grapjas van het stel vroeg zich nog hardop af of ik expres zo’n vieze geur in het huis had verspreid, om het bezoek weg te jagen.

Toen ik dus na de afwas wat mistroostig in bed was gaan liggen, hoorde ik dat het boven mij wél gezellig was. Als ik goed luisterde, kon ik de schuine moppen over en weer horen gaan. Omdat ik toch niet kon slapen, besloot ik zoals gezegd het dak op te klimmen. Naarmate ik hoger klom, werd de geur sterker. Bij de dakgoot aangekomen keek ik recht in de grote bruine ogen van een rendier. Er stonden er nog zeker acht meer, verspreid over het hele dak, en hier en daar zag ik ook Zwarte Pieten zitten.

Op de nok zaten de Kerstman en Sinterklaas gebroederlijk naast elkaar. Ze zongen en lachten en hadden het zichtbaar reuze naar hun zin. Met enige regelmaat schepten ze met een grote pollepel een dikke, vloeibare substantie uit een pan die kennelijk aan de andere kant van de nok stond. Deze goten ze vervolgens uit op het dak. In de dakgoot werd de gestolde massa door een team Zwarte Pieten opgevangen en in handzame pakketjes gerold. Een Zwarte Piet met grote flaporen smeerde er vervolgens een stroopachtige smurrie op.

“Goedenavond,” riep ik naar boven. De Sint en de Kerstman vielen stil en keken naar beneden. Toen ze mijn hoofd boven de dakgoot uit zagen komen, zwaaiden ze naar me en gebaarden dat ik naar boven moest komen. Mijn expeditie inmiddels vervloekend begon ik over de dakpannen naar boven te klimmen. Direct kwamen er drie Pieten op me af die me op een rendier tilden, en deze leverde me soepel en behendig af op de nok van mijn huis. “Zo,” zei ik, toen ik naast de grijze heren zat. Ik schudde de beide weldoeners de hand, gaf ze mijn kaartje en stelde me voor als hoofdredacteur van het vakblad voor de dakenbranche. “Kunt u mij vertellen wat dit te betekenen heeft? Waarom bevuilt u midden in de nacht onze daken?”

“Kerstmaaltijd,” zei Sinterklaas met een grijns. “Dat is wat het te betekenen heeft.” “Kerstmaaltijd?” zei ik verbaasd. “Wat is dat nu weer voor onzin? Kunnen jullie niet zoals iedereen eten, gewoon aan tafel met bijvoorbeeld kalkoen en frites?” De Kerstman trok een vies gezicht. “Jullie stervelingen gaan er maar van uit dat wij net als jullie zijn! Jullie nemen maar klakkeloos aan dat wij kalkoen met frites lekker vinden! Maar jullie schijnen te vergeten dat wij al eeuwen lang alle gezinnen afgaan om ze een plezier te doen, en dat wij in al die tijd onze eigen gewoonten en onze eigen voorkeuren hebben ontwikkeld. Kalkoen met frites!? Dat eten jullie zelf maar! Wij eten liever dakpannenkoeken met stroop!”

Ik viel even stil. “Dakpannenkoeken met stroop?” “Ja,” hernam de Kerstman weer wat kalmer. “Uit slecht geïsoleerde daken stijgt warmte op, en die warmte gebruiken wij om lekker pannenkoeken van te bakken. Het is een delicatesse die exclusief op hellende daken kan worden bereid, want het afschot op een plat dak is zoals u zult begrijpen te klein om het beslag op de juiste manier te kunnen verdelen. Bovendien zijn dakpannenkoeken veel luchtiger dan de platdakvariant, natuurlijk vanwege de wind die onder de pannen vandaan komt. Wel kunnen we op de witte, reflecterende dakbedekkingen heerlijke koekjes bakken, onze onvolprezen Reflectiekoekjes.”

Sint boog zich nu naar me toe: “Wij zijn speciaal op uw dak komen zitten om uw aandacht te vragen voor een groot probleem waar wij mee kampen, en dat steeds groter wordt. Doordat daken steeds beter worden geïsoleerd, wordt het aantal plekken waar wij dakpannenkoeken kunnen bakken steeds schaarser. Ze vliegen tegenwoordig zelfs met vliegtuigjes die zijn uitgerust met infrarood camera’s over de steden, om onze bakplekken te kunnen lokaliseren! Dan gaan ze na-isoleren en vervolgens blijven die daken koud. Dan valt er niet eens meer een omeletje op te bakken!”

“Als jullie zo doorgaan,” bromde de Kerstman, “dan roeien jullie je eigen tradities vanzelf wel uit. Dan kan Rita Verdonk voor ons op de bres staan wat ze wil, maar met al dat isoleren helpt er geen moedertje lief meer tegen!” “Hoezo?” vroeg ik. “Verhongeren jullie dan als jullie geen dakpannenkoeken meer kunnen eten?” “Welnee,” antwoordde Sinterklaas. “We hebben genoeg pepernoten en taai-taai om de winter door te komen en bovendien zijn wij mythologische figuren, die verhongeren niet. Maar wij hechten zelf ook aan onze tradities! We vinden de dakpannenkoeken gewoon erg lekker en we overwegen dan ook om ons werkgebied te verplaatsen naar bijvoorbeeld het Oostblok. Daar zijn de daken immers nog niet zo goed geïsoleerd en zijn de kinderen bovendien nog blijer met onze komst dan die verwende snotapen hier.”

“Maar we isoleren niet voor niets,” hield ik de beide grijsaards voor. “Als we dat niet doen, is over een paar decennia de hele Noordpool gesmolten en dan heeft de Kerstman geen plek meer om te wonen. En dan staat Nederland bovendien grotendeels onder water, en ik wil dan wel eens zien hoe jullie die dakpannenkoeken bakken!” “Ho, ho,” zei de Kerstman. “Alles ten oosten van Utrecht blijft gewoon boven water hoor. En als ik moet kiezen tussen mijn huisje op de Noordpool of de dakpannenkoeken, dan kies ik toch voor de dakpannenkoeken. Met stroop!” Hij likkebaarde. “Nou,” zei ik. “Dat moet wel een heel bijzonder gerecht zijn, waar – als ik jullie mag geloven - zelfs onze Culinaire Dakschotel bij in het niet valt. Mag ik eens een hapje proeven?”

Er stond al direct een Zwarte Piet naast me die me een grote, kleverige massa overhandigde, waar een indringende geur vanaf kwam. Ik zette er mijn tanden in en wat ik proefde valt niet te beschrijven. De scherpe smaak drong direct door tot in mijn keel en neus, de tranen sprongen in mijn ogen en toen ik slikte leek het alsof mijn slokdarm werd verschroeid. Ik kokhalsde en verloor mijn evenwicht en omdat ik op mijn dak geen hippe hekjes heb staan, was ik bang dat ik zojuist mijn galgenmaal had gegeten. Maar het rendier dat me naar boven had gebracht, reageerde alert en bracht me veilig terug naar mijn bed. “Maak het probleem bekend!” donderden de beide grijze mannen nog naar beneden. “Stop de isolatieplaag! Wij willen dakpannenkoeken blijven eten!” Maar op dat moment had ik even iets anders aan mijn hoofd. Het duurde nog dagen voordat ik de vieze smaak uit mijn mond had gespoeld.

Ik heb over dit voorval het afgelopen jaar gezwegen als het graf. De daken worden steeds beter geïsoleerd en dat lijkt me een goede zaak. Hoe eerder we van de dakpannenkoeken met stroop af zijn, hoe beter. Dat ik nu toch het verhaal uit de doeken doe, heeft te maken met de veelbesproken kredietcrisis en de angst voor een eventuele recessie (die we onszelf laten aanpraten). Nieuwbouwplannen blijven bij plannen, renovaties worden uitgesteld. En als men op het dak al in een beter milieu wil investeren, zoekt men het meestal in alternatieve methoden om energie op te wekken.

Dat kan de bedoeling niet zijn. Mijn advies: zorg er in ieder geval voor dat het dak goed is geïsoleerd. Er gaat niets boven een goede isolatie. Laten we er samen voor zorgen dat er nergens meer dakpannenkoeken kunnen worden gebakken. Het gevolg is waarschijnlijk dat Sinterklaas en de Kerstman naar het Oostblok vertrekken, maar dat lossen we ook wel weer op. We kunnen er bijvoorbeeld aan denken voortaan elk jaar een verklede vent op een boot te zetten, die dan net doet alsof hij Sinterklaas is. En die geven we ’s avonds gewoon een bordje spruitjes, alsof Sinterklaas nooit anders heeft gegeten. Niemand die het in de gaten heeft!

Edwin Fagel