Zoeken

Dak Helling 1998-05-17 Arbeidsrecht Allerlei (1)

Het arbeidsrecht is niet alleen complex, maar ook voortdurend in beweging. Mr Joop van Zijl (juridisch- en belastingadviseur te Tilburg) signaleert en becommentarieert voor 'De Dakhelling' de ontwikkelingen aan de hand van recente jurisprudentie en nieuwe wetgeving. Zo nodig wordt daarbij ook het sociaal verzekeringsrecht betrokken.

Geen betaling aan uitzendbureau van schadeloosstelling bij in dienst nemen uitzendkracht

Een uitzendbureau leende vier uitzendkrachten uit aan een onderneming. Vanaf december 1994 hebben deze uitzendkrachten via een ander uitzendbureau voor dezelfde onderneming gewerkt. Het eerstgenoemde uitzendbureau claimt daarop van de onderneming een schadeloosstelling die zij in haar algemene voorwaarden heeft bedongen. De onderneming beroept zich er op dat dit beding nietig is omdat het in strijd is met artikel 93 van de Arbeidsvoorzieningswet, dat uitzendbureaus verbiedt uitzendkrachten te belemmeren arbeidsverhoudingen met derden aan te gaan. De rechtbank honoreert dit verweer. Het beding werpt een financiële barrière voor de inlener op om met de uitzendkracht een arbeidsverhouding aan te gaan, welke barrière niet aanwezig zou zijn bij het inlenen van een willekeurige andere arbeidskracht. Het beding is daardoor nietig.
Zie: arrondissementsrechtbank Zutphen 29 januari 1998, JAR 1998/65.
De bepaling dat de inlener van een uitzendkracht onder bepaalde voorwaarden een schadeloosstelling moet betalen aan het uitzendbureau komt voor in de algemene voorwaarden van alle uitzendbureaus. Dat de voorwaarde in strijd was met de wettelijke bepaling die uitzendbureaus verbiedt de uitzendkracht te belemmeren bij het aangaan van een arbeidsverhouding met derden, was reeds eerder bepaald in een vonnis van de kantonrechter Maastricht van 12 juli 1989, NJ 1990, 389.
Desondanks zijn uitzendbureaus doorgegaan met het bedingen en innen van dergelijke schadeloosstellingen. Zodra de nieuwe wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs in werking treedt, vervalt het betreffende wettelijke verbod. Tot die tijd kunnen inleners van uitzendkrachten zich nog tegen betaling van de schadeloosstelling verzetten.

Geen terugbetaling studiekosten bij ontslag tijdens proeftijd.

Een werkgever en een werknemer sluiten op 7 december 1995 een arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar, ingaand per 1 april 1996. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd van twee maanden bedongen. Op 1 maart 1996 sluiten zij een studiecontract waarbij de werknemer zich verbindt het twee jaar durende management trainee programma van de werkgever te volgen. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet de werknemer de kosten daarvan (fl. 15.000) aan de werkgever terugbetalen. Als de werkgever op 28 mei 1996 de arbeidsovereenkomst met een beroep op het proeftijdbeding beëindigt, ontstaat een geschil over deze terugbetalingsverplichting. De kantonrechter oordeelt dat het opleggen van de voorwaarde tot terugbetaling van een bedrag van ongeveer een half netto jaarsalaris het gebruik van de proeftijd door de werknemer nagenoeg onmogelijk zou maken. Omdat dit onaanvaardbaar is, moet het er volgens de kantonrechter voor worden gehouden dat de werknemer eerst bij tussentijdse beëindiging na het einde van de proeftijd tot vergoeding van de studiekosten kan worden aangesproken. Daarbij speelde nog een rol dat de training twee jaar zou duren terwijl de werknemer nog geen twee volle maanden in dienst is geweest.
Zie: kantonrechter Amsterdam 20 november 1997, Praktijkgids 1998, 4895
Voor de geldigheid van een proeftijdbeding is vereist dat beide partijen er gelijkelijk een beroep kunnen doen. Dit argument wordt door de kantonrechter aangegrepen om te ontkomen aan een wel erg ver strekkende verplichting tot terugbetaling van studiekosten. Niet ondenkbaar was geweest dat de kantonrechter op diezelfde grond had geoordeeld dat geen beroep op het proeftijdbeding mogelijk was, maar daarover ging het geschil van partijen niet.

Recht op loon

Tussen de horecabond FNV en Railtender B.V. (dit is de onderneming die in de trein koffie en andere consumpties verkoopt) bestond geschil over de vraag of de treinstewards recht op loon hadden gedurende de tijd dat zij moeten passagieren. Daaronder wordt verstaan dat een treinsteward met zijn dienst op een bepaald NS-station eindigt maar dan nog naar de standplaats moet reizen. Railtender B.V. vergoedde de passagieruren alleen wanneer de treinsteward werd verzocht zijn railtender (wagentje) mee te nemen. Of dit het geval was werd door Railtender B.V. bepaald. De vraag is of de treinsteward arbeid verricht als hij passagiert. De kantonrechter oordeelt dat het bij het verrichten van arbeid gaat om de beschikbaarheid om arbeid te verrichten. Omdat het bij het passagieren gaat om meer dan een puur theoretische beschikbaarheid, verricht de werknemer volgens de kantonrechter arbeid en moet hij daarvoor loon betaald krijgen.
Zie: kantonrechter Utrecht 3 december 1997, JAR 1998/26.
Met dezelfde redenering zou kunnen worden verdedigd bouwvakkers die naar de bouwplaats worden vervoerd recht op loon hebben over hun reisuren.

door: Mr. Joop van Zijl