Roofs 1999-06-33 Onredelijk ontslag
Bij ontslag kan de werknemer vaak aanspraak maken op een ontslagvergoeding. Wordt de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden, dan kan de kantonrechter direct in de ontbindingsprocedure een vergoeding aan de werknemer toekennen. Hoger beroep is dan onmogelijk.
Wordt de arbeidsovereenkomst door de werkgever opgezegd na verkrijging van een ontslagvergunning, dan kan de werknemer aan de kantonrechter een ontslagvergoeding vragen, stellend dat het ontslag kennelijk onredelijk is zonder toekenning van een ontslagvergoeding. In deze procedure, die in beginsel schriftelijk wordt gevoerd, is wel hoger beroep mogelijk. In de ontbindingsprocedure wordt de ontslagvergoeding sinds 1 januari 1996 (op grond van een aanbeveling van de kring van kantonrechters) bepaald op basis van de zogenaamde 'kantonrechtersformule': het gewogen aantal dienstjaren vermenigvuldigd met de beloning per maand en een door de kantonrechter in elk geval afzonderlijk vast te stellen correctiefactor (in beginsel op 1 te stellen). De kantonrechtersformule geldt formeel niet in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. De vraag is echter in hoeverre de kantonrechtersformule indirect toch effect heeft op de hoogte van de ontslagvergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag.
De kantonrechter te Terneuzen trekt zich van de kantonrechtersformule niet veel aan. In een kennelijk onredelijk ontslagprocedure is volgens hem niet alleen het beoordelingscriterium anders dan in een ontbindingsprocedure (beoordeeld moet worden of het ontslag kennelijk onredelijk is in plaats van of er een gewichtige reden is die ontbinding rechtvaardigt), maar ook de aard van de vergoeding verschilt (de schade als gevolg van het kennelijk onredelijk ontslag moet worden begroot en naar billijkheid vastgesteld in plaats van dat een vergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld waarbij de te verwachten schade maar één van de omstandigheden is waarmee rekening moet worden gehouden).
Ook de kantonrechter te Brielle acht de kantonrechtersformule niet van toepassing in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. Hij wijst erop dat een ontslagvergunningsprocedure langer duurt dan een ontbindingsprocedure en dat daarbij bovendien nog een opzegtermijn in acht moet worden genomen. Hij wijst ook op de mogelijkheid het ontbindingsverzoek in te trekken in verband met de toegekende vergoeding.
In 1996 had de kantonrechter te Utrecht al uitgesproken dat het voor hem geen verschil maakt of het gaat om een vergoeding in een ontbindingsprocedure of in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. Ook de rechtbank Breda past (in hoger beroep) de kantonrechtersformule toe in een kennelijk onredelijkonstlagprocedure, zonder dit verder te motiveren.
Zie: kantonrechter Terneuzen 17 december 1997, JAR 1998/32; kantonrechter Brielle 30 december 1997, JAR 1998/35 en rechtbank Breda 9 juli 1996 en 4 november 1997, Praktijkgids 1998, nr. 4914
Nu in ontslagprocedures steeds vaker een ontslagvergoeding aan de werknemer wordt toegekend, neemt ook het aantal vorderingen tot toekenning van een ontslagvergoeding in kennelijk onredelijk ontslagprocedures toe. Het is daarbij van belang te achterhalen welke rechters daarbij wel en niet van de kantonrechtersformule uitgaan.
Mevrouw L. werkte in de kantine van de universiteit van Utrecht. De exploitant van deze kantine werkte deels met eigen werknemers en deels met ingehuurde arbeidskrachten, waaronder mevrouw L. Vanaf 1 september 1997 besluit de exploitant om de arbeidskrachten van een ander bedrijf in te huren. Dit bedrijf huurt slechts 14 van de 22 werknemers opnieuw in. Mevrouw L. valt buiten de boot. Zij stelt nu dat sprake is van de overgang van een onderneming en dat zij daardoor van rechtswege in dienst is gekomen bij het bedrijf waar de exploitant van de kantine nu zijn personeel inhuurt. De kantonrechter te Utrecht oordeelt echter dat geen sprake is van de overgang van een onderneming, omdat het uitsluitend overnemen van ingeleend personeel zonder activa en activiteiten niet kan worden gezien als de een overgang van een duurzame entiteit in de zin van de Europese Richtlijn inzake overgang van ondernemingen.
Zie: kantonrechter Utrecht 26 november 1997, JAR 1998, 42
Bij de overgang van een (zelfstandig deel van) een onderneming gaan de rechten en verplichtingen van de werknemers die in dat (deel van) de onderneming werkzaam zijn van rechtswege over op de verkrijger van de onderneming. Dit gebeurt op grond van een Europese Richtlijn, die in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek is verwerkt. Voor de overgang van een onderneming is vereist dat de identiteit van de onderneming (zeg maar: de werkzaamheden) dezelfde blijft. Aan deze eis was in dit geval wel voldaan. Het ging voor de werkneemster toch fout omdat hetgeen werd overgedragen (slechts een deel van het ingeleend personeel en geen activa of activiteiten) onvoldoende duurzaam was om van een onderneming te kunnen spreken.
door: Mr. Joop van Zijl