Roofs 2001-09-42 De pannenlijn enz...
Dakramen zijn voorzien van een omranding die op het dakbeschot wordt aangebracht. Aan de bovenzijde van het raam eindigen de pannen op de omranding tegen de raamopstand. Het van de boven het dakraam gelegen pannen afkomende water wordt om het raam geleid. Aan de zijkanten vormt de omranding een verholen goot waarin het water, dat tussen het raam en de pannen terecht komt en het van boven het raam komende water, langs het raam wordt geleid. Aan de onderzijde eindigt de omranding in een loodslabbe die het hemelwater van de omranding weer op de pannen geleid. Niets aan de hand zo lijkt het maar er zijn enkele kritische punten. Om de pannen tot tegen de opstand van het raam aan te brengen is het noodzakelijk panlatten over de omranding tot tegen de opstand aan te brengen.
Dat impliceert een maximale hoogte van de omranding gelijk aan die van de hoogte van de tengels, 11 mm dus. Wanneer de omranding dus als verholen goot dienst moet doen is dat een zeer geringe hoogte. De omranding is aan de zijkanten daarom verbreed en bij enkele modellen voorzien van ribbels om het water extra te geleiden. Een te brede omranding betekent echter weer zwevende panlatten. Vogels kunnen gemakkelijk tussen de pannen komen ter plaatse van de aansluiting dakpannen/opstand. Om vervuiling door vogels tegen te gaan is door de fabrikant op de omranding schuimrubber of een kunststof profiel aangebracht. De pannen moeten voldoende gewicht hebben om het schuimrubber of het profiel te vervormen. Lichte pannen als Tuile du Nord kunnen daarom nogal eens enigszins rommelig langs dakramen liggen. De ruimte tussen de pannen is met het profiel afgesloten. De verholen gootfunctie wordt daarmee echter ook kritischer, er kan immers gemakkelijker vervuiling optreden. Na verloop van tijd vergaat het schuimrubber en verliest het zijn functie. Hoe geringer de helling van het dak waarin de dakramen worden aangebracht, hoe groter de kans op vervuiling en van lekkage als gevolg van ‘overlopen’ van de verholen goot. De aansluitingen rond dakramen moeten dus regelmatig worden geïnspecteerd en schoongemaakt om het raam net zo lang probleemloos te laten functioneren als de bedekking van het hellende dak. Dit alles was in het in het onderhavige geval niet de oorzaak van de lekkage.
De ramen waren aangebracht nadat het hellende dak was voorzien van onderdakfolie. De omranding was op de folie aangebracht en lekwater liep van de folie tot aan de omranding om vervolgens in te wateren. Dat dit vaker was opgetreden kon worden afgelezen aan de plastic vuilniszakken onder de aansluiting aan de bovenzijde. Dit raam heeft een omranding van hoger dan 11 mm waardoor de panlatten niet tot aan de opstand konden worden doorgezet.
Zoals vaker betrof het hier een combinatie van fouten. De dakramen waren aangebracht op een deel van het dak met een helling van circa 20 graden. De bedekking betrof Oud Holle pannen, pannen die niet zijn voorzien van waterdichte kop- en zijaansluitingen. Bij hevige regenval in combinatie met wind slaat deze pannenbedekking door. Onderdakfolie biedt daarbij uitkomst. De folie moet dan wel onder de pannenlijn waterdicht aansluiten op dakdoorbrekingen om te voorkomen dat lekwater vervolgens een weg naar beneden vindt. Om de lekkage tijdelijk te voorkomen is een groot deel rond het dakraam en vooral boven het dakraam opnieuw voorzien van nieuwe dampopen onderdakfolie. De nieuwe folie is afwaterend aangebracht onder de bestaande onderdakfolie en eindigt rond het dakraam op de omranding. Dat dit een tijdelijke oplossing is mag duidelijk zijn. De kans op vervuiling neemt met het aanbrengen van folie in de toch al kritische goot, alleen maar toe. Gezien de geringe dakhelling is aanbevolen een nieuwe bedekking aan te brengen.