Zoeken

Roofs 2005-03-03 Naar de Bouwbeurs

Het is maandag 21 februari 2005. De eerste dag van de Bouwbeurs. Ik ga samen met de jongens een dagje beurzen in Utrecht. Het sneeuwt buiten en als we al niet opgewonden waren, dan worden we het nu wel. In de auto gaan we op weg naar de Bouwbeurs! Tjonge jonge wat zijn ze druk, bijna net zo druk als het verkeer naar Utrecht.

Bij de Jaarbeurs moet ik van ze de parkeergarage in. De heren willen naar boven, ze hebben geluk, we moeten naar het dak van de garage, waar anders. Snel naar binnen, de entreekaarten zijn gelukkig verzorgd en daar stappen we trots met ieder een eigen badge de wereld in die Bouwbeurs heet.

‘Kom, we gaan eerst naar de dakhal,’ zeg ik. Maar voordat we bij de dakhal zijn, moeten we even stoppen. Terwijl de één een ICT-stand in loopt, vliegt de ander de stand ernaast op. De eerste komt snel terug met een mini-Mars in z’n mond, de ander is inmiddels in onderhandeling met iemand van de stand. Op de vraag aan de standhouder wat hij heeft, antwoordt hij : ‘Een popcornmachine’, en hij krijgt een doos met popcorn. ‘Is  dat je maat?’ Ja, en ook die krijgt een doos. Man, we zijn net binnen en de mannen hebben al gescoord.

Nu op naar de dakhal. ‘Kijk, een reuzenpauw, het lijkt wel een kinderboerderij!’  Maar dat valt tegen. Er zijn geen beesten te zien. De opkomende depressie vervaagt als er wat te drinken en te eten wordt aangeboden. De rust duurt niet lang, de heren willen beurzen. ‘Gaan we nu naar die sterke vrouw?’ vragen ze, want dat hadden ze van de week gezien. ‘Straks’ was niet het goede antwoord, mokkend komen ze achter mij aan. De mannen trekken dan ook hun eigen plan. Zonder schroom lopen ze bij de diverse exposanten binnen en willen van iedereen weten wat ze doen en wat ze hebben. Het is nog niet zo druk en overal krijgen ze antwoord of worden ze aangemoedigd iets te doen.

Uiteindelijk komen we bij de stand met de ‘sterkste vrouw van de wereld’. Dat is vreemd, ze ziet er helemaal niet zo sterk uit. Toch durft niemand het aan om met haar op het podium te gaan. Terwijl de grootste zorgelijk kijkt met een blik van ‘ik hoef toch niet’, stapt de kleinste zonder schroom op haar af. Hoewel hij geen snars begrijpt van wat ze tegen hem zegt, is hij klaar voor het gevecht. Natuurlijk mag hij winnen en trots als een pauw komt hij het podium af. Schoorvoetend volgen de eerste gelukzoekers. Pech, mannen. Ze lijkt niet sterk maar is het wel. In een mum van tijd gaat het ene armpje na het andere neer.

We gaan verder door de andere hallen. Van het hout naar de machines, van de machines naar het klimmaterieel en overal waar we komen worden de mannen verwend. Boekjes, pennen, snoep, ballonnen tot emmers aan toe. Waar ze worden gezien, krijgen ze aandacht. Een robot probeert met ze te dollen en krijgt een gewild publiek. De dag gaat verder en met z’n allen hebben we plezier.

‘We nemen nog even wat te eten en gaan dan weg,’ zeg ik, wat met instemming wordt begroet. Dat blijkt later niet zo’n goed plan, want de kleinste is een beetje ziek. Het eten gaat er niet meer in en diverse bekenden wensen me sterkte. Op weg naar de uitgang komen we langs een stand met een tekenaar. Dat willen ze nog wel, en één voor één verschijnen ze samen op het papier. Dan is het echt over. Opgetogen en moe verlaten we de Bouwbeurs. ‘Gaan we volgende keer weer?’ vraagt Pablo op weg naar de auto.

Thuis blijkt Lennard echt ziek te zijn geworden en sta ik binnen no-time het bed te verschonen. Maar deze dag kunnen ze mij en m’n mannen in ieder geval niet meer afnemen, er gaat toch maar niets boven een dagje naar de beurs met je kinderen op kosten van de leveranciers.

Theo Wiekeraad