Roofs 2016-08-12 Babylonische spraakverwarring over wettelijke verplichtingen en veiligheid (premium)
Valveiligheid en de regels
Veiligheid en Europa hebben de overeenkomst dat er, afhankelijk van de achtergrond en de cultuur, op verschillende manieren over wordt gedachten naar wordt gekeken. Iedereen lijkt het eens te zijn maar bij het invullen buitelen partijen over de verschillen van inzicht. En met ieder artikel, ieder congres en iedere spreker lijkt het maar steeds onduidelijker te worden.Wat is nu verplicht? Wat is nu wet? Wie is nu verantwoordelijk waarvoor? Vooruitlopend op een nieuwe URL, een uiteenzetting voor wie door de bomen het bos niet meer ziet.
Ton Berlee
’Veiligheid’ is een containerbegrip dat in raamwetgeving is gevat. Het komt erop neer dat ieder zijn verantwoordelijkheid moet nemen en dat sommige partijen daar meer op aan kunnen worden gesproken dan anderen. Dit was de slotsom van het congres ‘Veilig werken op hoogte’ dat Lindeman Events in oktober 2014 organiseerde in het FiGi in Zeist. Tijdens dit congres werd in twee cases duidelijk dat vrijwel niemand van de aanwezigen nu precies wist hoe het nu eigenlijk zit met valveiligheid en verplichtingen. Sommigen vielen zowat van hun stoel toen ze hoorden dat valveiligheidsvoorzieningen helemaal niet verplicht zijn op een dak.
De vraag hoe het dan wél zit, is interessant; nóg interessanter is de vraag hoe het kan dat na al die jaren nog steeds zo weinig duidelijk is. Immers: een dak is niet onveilig. Enkel de werkzaamheden op een dak kunnen dat (in voorkomende gevallen) zijn. Het is zaak te allen tijden het gezond verstand te gebruiken. Hoe vaak per jaar moet er op het dak gewerkt worden, door wie en hoe lang, en hoe kunnen deze werkzaamheden zo eenvoudig en efficiënt mogelijk, zo veilig mogelijk worden uitgevoerd? Dat hoeft helemaal niet zo ingewikkeld te zijn. Er verschijnt binnenkort een nieuwe URL voor bevestigen van valveiligheidsvoorzieningen op hellende daken. In die URL worden alle afwegingen benoemd die uitwijzen wat er op daken wel en niet nodig is.
Eerst de achtergronden maar in beeld (zie afbeelding 1; overzicht werkvelden)
Bouwregelgeving
We kennen in Nederland bouwregelgeving. Een gebouw moet voldoende veilig zijn voor de directe en indirecte gebruikers en mag geen gevaar of belasting vormen voor de omgeving waarin het staat. Zo mag een gebouw best afbranden, maar wel zo dat alle mogelijke gebruikers de tijd hebben om in geval van brand het gebouw tijdig te verlaten. Het gebouw mag niet giftig zijn of spontaan instorten, er mogen geen stukken van af vallen of waaien met een storm, etc.
Niet alleen het gebouw moet (gedurende een periode van 50 jaar) veilig zijn, ook het bouwen en renoveren moet veilig gebeuren. Zo moet bij het ontwerp een V&G plan worden opgesteld waarin alle mogelijke gevaren en risico’s staan beschreven. De aannemer is verplicht aan te geven hoe die beheersbaar te maken; de opdrachtgever en opdrachtnemer wijzen iemand aan om dat V&G plan uit te voeren en te bewaken. Dat geldt voor de vergunningsplichtige werkzaamheden bij nieuwbouw en renovatie.
Tot 1993 was de onderhoudsfase helemaal geen onderdeel van het bouwproces. Schilders, schoonmakers, installateurs… daar werd weinig tot geen rekening mee gehouden. Pas in het Bouwbesluit 2012 werd voor het ontwerp de verplichting opgenomen om maatregelen op te nemen voor het veilige onderhoud van het te bouwen of te renoveren gebouw. Bij de aanvraag van de bouwvergunning moeten de plannen hoe daar in te voorzien (RI&E + Ontwerp/uitvoeringsplan) worden ingediend. De gemeente dient deze plannen te toetsen. Wanneer veilig onderhoud zonder gebouwgebonden voorzieningen niet mogelijk is, dan moeten gebouwgebonden voorzieningen worden aangebracht. Deze toets is er tot op heden niet of nauwelijks. Laat staan dat de veiligheid van deze voorzieningen en de verbindingen met het gebouw of de dakconstructie voldoen. Een werkgebied in ontwikkeling!
Arbowet
De Arbowet gaat over veilig werken. Buiten het werk gelden andere regels. Werknemers worden bij wet beschermd, werkgevers moeten er aantoonbaar op toezien dat hun werknemers veilig en verantwoord werken. Werknemers hebben wel de verplichting gebruik te maken van de middelen en instructies die hen ter beschikking worden gesteld (hier wordt ook op gehandhaafd). De werkgever is verplicht de risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen om risico’s weg te nemen of te minimaliseren. Veel werk is beroepsmatig repeterend en daarom wordt per beroepsgroep of branche geregeld een document opgesteld met de meest voorkomende risico’s en oplossingen; de bekende A-bladen. Deze hebben geen wettelijke status.
De risicoafweging mag niet van prijs of esthetica afhangen en kent een Arbeidshygiënische strategie. Dit is een voorgeschreven hiërarchie, die volgens het ‘redelijkerwijs’-principe voorschrijft dat de oplossing met het minste risico altijd voorrang heeft. Het is aan de werkgever om aan te geven hoe er veilig gewerkt kan worden en enkel wanneer het niet anders kan, mag gewerkt worden met PBM’s.
Veilig werken is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Inspectie SZW (voorheen: de Arbeidsinspectie) handhaaft door middel van stilleggingen en boetes, maar de capaciteit van de inspectiedienst is beperkt. In geval van een ongeluk wordt Inspectie SZW ingeschakeld om het bedrijfsongeval te onderzoeken. Bij een dodelijk ongeval wordt het Ministerie van Justitie ingeschakeld om te bepalen of er sprake is van dood door schuld. De Inspectie SZW voert in zo’n geval het onderzoek uit in opdracht van het Openbaar Ministerie. Als er sprake is van een ongeluk zonder dodelijke afloop, of als er geen sprake is van dood door schuld, voert Inspectie SZW het onderzoek zelfstandig uit in het kader van het bestuursrecht en de Arbowet. Ook in die gevallen komt het voor dat overtredingen voor de rechter komen.
Jurisprudentie op dit gebied wijst uit dat betrokkenen alleen aangesproken worden als vaststaat dat ze bewust onveiligheid hebben veroorzaakt of gestimuleerd. De hoofdaannemer heeft een coördinerende hoofdverantwoordelijkheid, volgens jurisprudentie van de omgevallen kraan in Alphen aan den Rijn. Er zijn nog diverse grijze gebieden. Zo zijn zelfstandigen zowel werkgever als werknemer. Lastig is ook het ‘wegcontracteren’ van de verantwoordelijkheden waardoor onduidelijk is wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is. Zie ook het artikel ‘Collectieve beschermingsmiddelen is het uitgangspunt’ in Roofs januari 2014).
Europese Regelgeving
Het gebruik van collectieve beschermingsmiddelen is doorgaans helder. De onduidelijkheid betreft vooral het gebruik van Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM’s). Wanneer mag je ze gebruiken, en hoe weet je, als je ze gebruikt, of ze geschikt zijn voor toepassing in de specifieke situatie?
Sinds 1986 hebben de landen van de Europese Unie zich verplicht om PBM’s te laten voldoen aan één en dezelfde norm. Dit in het kader van een Europese markt en een minimum kwaliteitsniveau waar het veiligheid betreft. Eén van de grondgedachten hierachter is dat veilig werken niet onderhevig mag zijn aan concurrentie.
Zoals gezegd dient altijd in eerste instantie te worden gekozen voor een collectieve voorziening. Alleen als het niet anders kan, mag (gemotiveerd) worden gekozen voor een PBM. PBM’s zijn veiligheidsschoenen, helmen, brillen, kleding maar ook valveiligheidsmiddelen als harnassen, lijnen, karabines, ankerpunten, etc. Deze middelen moeten aan de Europese normen voldoen en, net als elektrisch gereedschap, jaarlijks worden gekeurd om vast te stellen dat ze nog altijd voldoen. De meeste PBM’s gaan enkele jaren mee. Om de kwaliteit van de PBM’s te garanderen, zijn genormeerde testen ontwikkeld die uitgevoerd moeten worden door gecertificeerde testinstituten (Notified bodies). Die Notified bodies mogen certificaten verstrekken die aangeven dat de PBM’s voldoen aan de norm.
Om vallen van personen met behulp van een PBM te voorkomen, zijn verscheidene werkmethoden mogelijk die in een norm zijn omschreven (EN-NEN 363;2008) Bij die werkmethoden horen verschillende genormeerde uitrustingen. Met de introductie van de EN 795 worden ook ankerpunten tot de PBM’s gerekend. Om de krachten die vrij kunnen komen bij een val op te kunnen vangen, werden zeer vele ankerpunten ontwikkeld - ook ankerpunten die blijvend onderdeel uitmaken van gebouwen. De EN 795 was daarom lange tijd onderwerp van stevige discussie omdat de wijze van certificeren van ankerpunten sterk afwijkt van die van de wijze waarop bouwproducten worden beoordeeld en gecertificeerd. Een eenmalige test van een ankervoorziening op een solide stalen balkconstructie zegt alles over de ankervoorziening, maar niets over de prestatie van diezelfde ankervoorziening aangebracht op een gebouw van hout, steen of staalprofiel. Daarbij is de levensduur van een PBM met enkele jaren zeer kort en die van een ankervoorziening met vele decennia juist zeer lang.
In december 2015 werd tot veler verrassing de knoop doorgehakt. Gebouwgebonden ankervoorzieningen behoren niet langer als PBM te worden beschouwd maar als bouwproduct en zijn dus komen te vallen onder de CPR. Zie ook het artikel ‘Geen CE voor valankers typen A, C en D’ in Roofs februari 2016. Helaas is er nog geen norm in diezelfde CPR die duidelijkheid verschaft. Voor ankervoorzieningen zijn wel testen opgesteld, maar de uitgangspunten voor die testen zijn onduidelijk.
Concluderend kunnen we stellen dat veel duidelijk is, maar veel is ook onduidelijk. De onduidelijkheden zorgen ervoor dat veel marktpartijen (bewust of onbewust) een interpretatie van de regelgeving geven die op gespannen voet staat met de daadwerkelijke situatie. Hierdoor wordt ook hetgeen wél duidelijk is weer onduidelijk.
In dit artikel heb ik geprobeerd op een zo objectief mogelijke manier aan te geven waar de pijnpunten zitten. Het is zaak dat de markt en de overheid de grijze gebieden zo snel mogelijk inkleuren. En bovenal is het zaak automatismen te wantrouwen en het gezond te verstand te blijven gebruiken.