Zoeken

Roofs 2018-04-62 Voor de sector opleiden en scholen

Berichten van Tectum

Dit artikel is het eerste in de rubriek die Tectum zal verzorgen voor Roofs. In deze rubriek zal het uitgebreide palet aan onderwerpen beschreven worden waarmee het opleidingsinstituut voor de dakenbranche zich bezighoudt.

Het is van groot belang dat een bedrijfstak over fatsoenlijk en vakbekwaam personeel beschikt. Dat komt de kwaliteit van de bedrijven in zo’n bedrijfstak vanzelfsprekend ook weer ten goede. Uiteindelijk zijn klanten en opdrachtgevers hopelijk heel tevreden en kan er kwalitatief werk geleverd blijven worden. Om dit te bereiken, is het nodig om veel tijd en geld te investeren: het komt immers niet allemaal vanzelf.

Over hoe dit moet en hoe dit geregeld moet worden, zijn boeken vol geschreven door alles en iedereen. Ministers en ambtenaren, doorgestudeerde geleerden, velen hebben er een mening over.. Om iets zinvols op papier te zetten moet je echter over de kunst van het weglaten beschikken. Er zijn veel mitsen en maren te verzinnen, het gaat om een heldere kijk op hoe je hier op in moet spelen en belangrijker nog: hoe het betaald en georganiseerd moet gaan worden.

Dit is een kijk op afgestemd opleiden voor bedrijven en ­werknemers in het algemeen, maar voor ambachtelijke ­sectoren, zoals de dakbedekkingsbranche, daar waar je nog echt een vak leert, in het bijzonder.

Eerst maar eens een duidelijk onderscheid maken tussen scholen en opleiden, want dat is wel heel belangrijk:

  • Scholen is het volgen van cursussen of andere korte ­trajecten voor het vak.
  • Opleiden is het volgen van langere leertrajecten, die uiteindelijk resulteren in een diploma, erkend door het Ministerie van OC&W (…dan pas heb je er namelijk iets aan).

Korte cursussen kunnen gestapeld worden, die dan ook weer opleidingen worden genoemd. Het leidt echter vooralsnog niet tot diplomering met een door de Minister erkend diploma. Daarom moet het minder tellen, heeft het minder waarde. Het zou toch altijd het ultieme streven moeten zijn om vaklui en toekomstige vaklui diploma’s te laten halen. Kortom, de ultieme toets op vakbekwaamheid moet uiteindelijk voorbehouden zijn aan werkgevers, werknemers en onafhankelijke Opleidingscentra (ROC), via vakopleidingen. Dan klopt het pas echt.

Voor dit alles, deze trajecten, waarbij het vooral om opleidingen gaat, zal wel financiering geregeld moeten worden, want, zoals eerder gemeld, scholen en opleiden kost heel veel geld. Stevige afspraken in cao’s hiervoor zijn dan ook onontbeerlijk. Vanuit deze gedachte van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor kwalitatieve vaklui binnen ­bedrijfstakken, dragen ook die werkgevers en werknemers dan toch bij aan het uiteindelijke doel, waarvan iedereen beter wordt: een meer dan uitstekend met kennis uit- en toegeruste sector. De gedachte, dat je ook vakmatig beter wordt zonder naar school te gaan om een opleiding te ­volgen, zoals het wellicht vroeger wel kon, vergeet het maar. Die tijd ligt ver achter ons.

Om tot succes te komen op het gebied van scholen en opleiden, moet wel aan een aantal voorwaarden ­voldaan worden:

1. Opleiden voor een echt vak kan en moet via de BBL-con­structie, de beroepsbegeleidende leerweg, waarbij leren en werken hand in hand gaan. Het gaat om loon verdienen en loon naar werken. Als er gewerkt wordt in een (bijna) volle werkweek, is alleen een arbeidsovereenkomst hiervoor de basis, geen stage. Aan arbeidsovereenkomsten worden rechten en plichten ontleend en wederzijds kunnen eisen worden gesteld. Het kan echt niet anders, om tot goede vorderingen om een betere vakman of vakvrouw te worden te komen.

2. Opleiden kost heel veel geld. De bijdrage vanuit de ­overheid voldoet (momenteel) niet. In die zin dat met de overheidsmiddelen niet tegemoet gekomen kan worden aan de eisen en wensen, die bedrijfstakken vaak aan­vullend stellen aan het opleiden voor een ambacht, voor een vak. Afhankelijk van het soort opleiding en de investering die nodig is, is er in algemene zin aantoonbaar van ca. € 12.000 - € 15.000 per individueel BBL-traject (lees: leerling) per opleidingsjaar. Aanvullend, maar dan heb je ook echt iets en kunnen werkgever en werknemer werkelijk verder komen met elkaar. Dit betekent dat, indien de overheid zijn verantwoordelijkheid niet neemt, werkgevers en werknemers het samen moeten regelen.

3. Trajecten om een vak te leren of bij te houden kunnen het beste op initiatief van, en/of gesteund door, werkgevers en werknemers, ook inhoudelijk. Slechts deze vorm van sectoraal gerichte scholen en opleiden wordt collec­tief ­gefinancierd via gezamenlijk opgebrachte gelden, ­beheerd in fondsen. Het moet wel bijdragen aan het ambachtelijk vakmanschap. Bovenstaand sluit naadloos aan op het ideaal van de kleinschaligheid, met een gericht aanbod dat leidt tot kwalitatieve versterking van de continuïteit van sectoren. Het leidt aan de ene kant, hoe dan ook, tot meer instroom: er is immers volop echte aandacht voor de nieuwe collega. Anderzijds weet de zittende werknemer ook dat hij er werkelijk toe doet en dat hij/zij niet zo maar de zoveelste voorbijgan­ger is. Vaklui, ambachtslieden, willen maar vooral één ding: goed en mooi werk maken tegen een uitstekende beloning, dat zeker. Maar wel met de juiste aandacht
en waardering.

Als al eerder benoemd, maar nu met meer nadruk: één en ander dient door partijen op afstand aangestuurd te worden. De uitvoering ervan zal altijd plaats moeten vinden via een samenwerking tussen sector en school (ROC). De voorkeur hierin gaat echter uit naar het werken met sectorale en regionale ambachtsscholen, die financieel lean en mean zijn. Hierdoor zullen uiteindelijk sectoren versterkt worden, door binding met en verantwoordelijkheid voor de eigen bedrijven.

De nadruk zal dan komen te liggen op de regionale ­behoeften en de aansluiting hierop. Ook kunnen zo zaken geregeld worden voor die sectoren, die geringer zijn in ­omvang en daardoor in aanleg kwetsbaarder.

Uiteindelijk leidt dit tot een afstemming per sector en per ­regio, die financieel beheersbaar kan en moet zijn. ­Hierdoor is de collectiviteit en dus de toekomst van scholen en op­leiden van en voor sectoren geborgd. Eén en ander leidt uiteindelijk tot o.a.:

  • Betere financiële armslag en toezicht;
  • Gedragenheid door sociale partners;
  • “Eigen” opleidingen;
  • Meer vakmanschap;
  • Betere inzet van het scholen t.b.v. sectoren;
  • Collectief opleiden, maar individueel als het moet, via intensieve begeleiding door externe, door bedrijfstakken aangestuurde partijen, die zo tot de sectoren zelf gaan behoren;
  • Verbeterde instroom en tegengaan van vergrijzing.

Zo dragen ook niet opleidende werkgevers (en werknemers) bij aan het versterken van sectoren. Immers, er kan gebruik gemaakt worden van de voorziening, maar ook bij niet ­gebruikmaking is de financiële bijdrage gewaarborgd. En vergeet vooral ook niet de ZZP’er of onderaannemer in het geheel te betrekken.

Echte samenwerking en afstemming tussen sociale partners, dat is het uitgangspunt. Stevige brancheverenigingen en sterke vakbonden, die het ook nog eens de meeste tijd goed met elkaar kunnen vinden. Laat hier nu grotendeels beschreven zijn hoe het in de dakbedekkingsbranche geregeld is of wellicht aanvullend nog geregeld zou kunnen worden. ­Dat gun je ook andere sectoren!!