Zoeken

Roofs 2019-11-03 Architecten

Column

Laatst zat ik, zoals wel vaker, bij een bijeenkomst over een actueel, dakgerelateerd onderwerp. Het centrale onderwerp was dakgebruik, dus niet veilig werken op hoogte, maar tijdens de paneldiscussie werd dat laatste onderwerp wel uitgebreid besproken, met name in relatie tot de onderhoudsfase. Het gegeven dat bij bestaande bouw geen standaard oplossing voorhanden is omdat elke situatie verschilt, werd uitgebreid belicht. Tijdens die discussie viel me in dat dit onderwerp formeel allang is geregeld in Bouwbesluit 2012. Voor alle gebouwen die vanaf dat moment zijn gebouwd, geldt dat al tijdens het ontwerp rekening moet worden gehouden met een veilige onderhoudsfase. Uit de discussie maakte ik op dat dit nog lang niet altijd gebeurt.

Reden om eens contact op te nemen met de branchevereniging voor architecten, BNA. Het leek me een goed moment om eens in kaart te brengen in hoeverre de architecten zich bewust zijn van wat er van ze wordt verlangd en zo ja, hoe ze daar dan mee omgaan. Het dak zal in de toekomst steeds meer worden gebruikt voor groenpakketten, ­waterpartijen, zonne-energie, rooftop bars, etc., etc. Het belang van een veilige onderhoudsfase wordt alleen maar groter en daarom is het ook belangrijk dat hier al tijdens de ontwerpfase rekening mee wordt gehouden.

Ik stuurde dus een mailtje naar de persvoorlichting om de directeur of voorzitter uit te nodigen voor een gesprek. Het is niet mijn gewoonte om uit andermans mails te citeren, maar de reactie was zodanig opvallend, dat ik hem u niet wil onthouden:

“Onze directeur en voorzitter geven interviews op basis van onze beleidsthema’s: de meerwaarde van architectuur voor mens en maatschappij, verdienvermogen/ondernemerschap en circulair ontwerpen en bouwen. Dakgebruik staat hier te ver vanaf, dus we bedanken voor de eer.”

Begrijpt u mij goed. Het staat iedereen vrij om een interview met Roofs te weigeren, om wat voor reden dan ook. Maar bovenstaand citaat geeft wat mij betreft haarscherp aan waar het op dit gebied misgaat. Als ‘dakgebruik’ niet wordt herkend als iets dat juist alles te maken heeft met de onderwerpen die hier worden genoemd, ligt het niet voor de hand dat het dak in de ontwerpfase de juiste aandacht krijgt. Niet alleen op het gebied van veilig onderhoud, maar eigen­lijk op alle gebieden. Met als gevolg dat we eindeloos bijeenkomsten kunnen blijven organiseren, waarbij we steeds zodanig diep de problematiek induiken dat we bijna vergeten waar het probleem vaak ontstaat: bij het begin.

Mogelijk herinnert u zich ook nog die editie van de Nationale Dakendag in het Utrechtse Beatrixtheater, waarbij Nico Hendriks aangaf dat de organisatie er alles aan had gedaan om de architecten bij de dag te betrekken. Hij moest erkennen dat dit niet lukte, architecten waren eenvoudigweg niet te porren om de dag te bezoeken. Het is een geluid dat ik sindsdien veel vaker heb gehoord en waar wij in de organisatie van onze eigen bijeenkomsten ook tegenaan zijn gelopen. U mag van me aannemen dat ik het niet bij bovenstaande mailwisseling heb gelaten, maar dat het me ook na meerdere pogingen niet lukte om aan tafel te komen.

De architect, wil het cliché, ziet zichzelf als een kunstenaar en houdt zich met name bezig met de esthetische waarde van het gebouw. Nu heb ik in de loop der jaren voldoende architecten gesproken om te weten dat dit een karikatuur is. Bovenstaand citaat geeft aan dat ook die branche in beweging is: men houdt zich wel degelijk bezig met actuele ontwikkelingen. Toch lijkt de architect nog niet helemaal de uitgang van zijn ivoren toren te hebben gevonden.

Natuurlijk is het niet helemaal eerlijk om de items waar we in de dakenbranche mee te maken hebben (naast valveiligheid ook o.a. milieuvriendelijkheid, brandveiligheid en energie­zuinigheid) bij de architect op zijn bordje te leggen. Maar het lijkt me aan de andere kant ook niet te veel gevraagd om te erkennen dat het ontwerp op zijn minst een factor is in deze vraagstukken en dat het daarom handig kan zijn om met elkaar in gesprek te gaan.

Edwin Fagel