Zoeken

Roofs 2023-02-72 De doornenkroon van het Instituut voor Cultureel Erfgoed van Spanje

Internationale daken

Het Instituto do Patrimônio Cultural da Espanha (ICPE), ofwel het Instituut voor Cultureel Erfgoed van Spanje staat in Madrid, draagt ook wel de bijnaam ‘La corona de espinas’, wat letterlijk ‘de doornenkroon’ betekent; u mag zelf invullen waar het die bijnaam aan te danken heeft. Het instituut behoort tot het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport en houdt zich bezig met onderzoek, behoud, restauratie en documentatie van Spaans erfgoed. Het biedt archeologen, architecten, restaurateurs, natuurkundigen, geologen, scheikundigen en bibliothe­carissen een werkplaats en het heeft bovenal een hele bijzondere uitstraling – en dat laatste vinden wij vooral de moeite waard.

Tekst: Joep Klerx

Het gebouw van het Instituut wordt door velen gekenmerkt als onderdeel van de architectonische stroming die bekend staat als het brutalisme. Anderen zien er ook invloeden in terug van het rationalisme en expressionisme. Het brutalisme laat zich vooral kenmerken door de herhaaldelijke geometrische structuren en het gebruik van ruw en onaf­gewerkt (gewapend) beton en metselwerk. De Zwitserse architect Le Corbusier (1887 – 1965) en zijn Unité d’Habitation – zie artikel in Roofs december 2021 – geldt als een van de belangrijkste grondleggers van de stroming en heeft indirect dan ook een grote invloed gehad op het ICPE.

Expressief brutalisme

Voorstanders vinden het brutalisme geniaal, critici houden de stroming verantwoordelijk voor de zielloosheid van de moderne stedenbouw – wij zien in het gebouw van dit instituut vooral een expressionistisch lid van de brutalisme-familie. Wat uiteindelijk neerkomt op iets wat oogt als een lompe gevangenis – of iets anders waar je niet meer uitkomt als je erin zit – met een grauwe kroon die best dreigend afsteekt tegenover het groene hockeyveld dat er naast ligt. Maar het is in elk geval een gebouw dat de aandacht trekt, en vasthoudt.

Restaurateurs

In 1965 gaf de Algemene Directie Schone Kunsten de archi­tecten Fernando Higueras en Antonio Miró de opdracht voor de bouw van een restauratie- en opleidingscentrum voor restaurateurs. De opdracht was het gevolg van de gewonnen nationale architectuurwedstrijd in 1961, met toen dus als enige eis een centrum voor restauraties te ontwerpen. De daadwerkelijke bouw van het project begon in 1966, al moesten de plannen in 1968 worden gewijzigd wegens problemen met de bouwgrond; hieruit vloeide de karakteristieke vorm van het gebouw voort met de verzonken begane grond en de kroon van piramidevormige dakkoepels. Nog twee jaar later stopte de bouw – zo’n vier maanden voor de oplevering van het bouwwerk – volledig vanwege geldgebrek. In de tijd dat de bouw stillag, zijn veel verschillende suggesties voor de bestemming van het gebouw de revue gepasseerd. Suggesties waren bijvoorbeeld om het dienst te laten doen als bibliotheek voor de Universidad Compultense, als constitutioneel hof of als uitbreiding van het Moncloa-Paleis.

Wijzigingen

Uiteindelijk is ervoor gekozen dat het gebouw hoofdkwartier werd van het nieuw opgerichte instituut voor het behoud en herstel van cultureel erfgoed – veel meer in lijn met de originele bestemming als restauratiecentrum. De bouw werd in 1985, maar liefst zestien jaar later, weer hervat en in 1990 werd het geheel opgeleverd. De uiteindelijke bouw duurde door de lange bouwstop zo’n vijfentwintig jaar en in die tijd werden er nog vele functies binnen het ontwerp gewijzigd. Voorbeelden van die wijzigingen waren het schrappen van de landschapsarchitectuur van de centrale binnenplaats. Deze werd bedekt met een glazen koepel, en de keuze om de bibliotheek in de kelder te bouwen.

Vorm en functie

Het gebouw, gemaakt van zichtbaar gewapend beton, is ingeschreven in een cirkel met een doorsnede van 80 meter. Deze cirkel is verdeeld in dertig evenredige hoofdsegmenten die in het buitenste deel van de cirkel in tweeën splitsen, waardoor de buitenwand van het gebouw bestaat uit zestig modulen van dezelfde grootte. In die buitenste ring zijn de meeste kantoorruimtes ondergebracht. Het bouwwerk is verdeeld over vier lagen die met elkaar zijn verbonden door middel van twee trappenhuizen en liften. Op de bovenste verdiepingen lopen gangen door twee interne concentrische ringen, die zorgen dat men zich horizontaal over de gehele verdieping kan verplaatsen. De centrale hal ligt op de eerste verdieping. Aan de buitenkant van het gebouw is er een derde ring die de toegang van zware voertuigen en de toegang van grote culturele objecten tot de werkplaatsen mogelijk maakt.

De verbinding tussen dak en kelder

Hoewel de doornenkroon voor het complete dak is aan te zien, is het eigenlijke dak pas zichtbaar als je over die stekels heen kijkt. Dat dak presenteert zich als een binnenplaats doordat ongeveer de helft ervan is gemaakt van beton dat toegankelijk is gemaakt. De rest van het dak bestaat uit glas in de vorm van één grote centrale lichtkoepel én nog eens zes eveneens grote, omliggende lichtstraten die het gebouw voorzien van natuurlijke lichtinval. Het licht dat door die glazen koepels valt, vindt zijn weg door het hele gebouw door het gebruik van vides op de verschillende verdiepingen met uitsparingen in het centrum van het cirkelvormige gebouw. Het licht vindt zo ook zijn weg tot in de bibliotheek, die zich in de centrale kelder van het vier verdiepingen tellende gebouw bevindt. Op de verschillende verdiepingen maakt uiteenlopende beplanting dankbaar gebruik van al het natuurlijke licht.

Prijs en status

Uiteindelijk heeft het ontwerp de Nationale Architectuurprijs ontvangen en werd het gebouw in 2001 uitgeroepen tot ‘Bien de Interés Cultural’ (een onderscheiding Goed van Cultureel Belang). Het eerste gebouw dat deze titel kreeg tijdens het leven van zijn architecten. Dus ook al heeft de bouw erg lang geduurd en doet de buitenkant soms aan als een gevangenis, het resultaat mag er – zeker als je even over de rand heen kijkt – écht wel zijn.