steilDAK 2022-4-50 Stadsbranden
Huub Mombers
Gezien de berichten in steilDAK en andere vakbladen zijn er de afgelopen jaren weer veel jongeren toegetreden tot de “wereld“ van de daken. Ik ben van mening dat die groep nieuwkomers het interessant vindt en wat achtergrondinformatie wel waardeert. Ik schreef al eens eerder over stadsbranden in 2006, tijd dus om ook de nieuwe generatie te informeren.
Stadsbranden kwamen in vroeger eeuwen regelmatig voor. Bijna elke inwoner van een stad heeft in zijn leven wel een stadsbrand gezien. Soms beperkt tot een straat of buurt maar soms ook een hele stad als de wind ongunstig stond. Ook toen stonden de huizen behoorlijk dicht bij elkaar net als nu. In de middeleeuwen waren in ons land de meeste steden ommuurd, veilig voor bandieten, roofridders en ander onheil. Maar ja, de bevolkingsdichtheid nam toe. Vooral in de 16e eeuw. Immers in de stad was werk en ambacht te vinden. Bekend voorbeeld is Amsterdam dat in de 16e eeuw een geheel nieuwe woningring om het oude centrum legde, compleet met grachten en opgehoogde gronden. Het werden de Heren- , Prinsen- en Keizersgracht, laatste genoemd naar Keizer Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) toen regerend vorst over de Nederlandse Gewesten.
Als nu al die huizen van baksteen en daken van keramische dakpannen waren voorzien, was de meeste schade wellicht beperkt geweest, maar dat was niet het geval! Het is bijna niet denkbaar, maar meer dan de helft van de huizen in die tijd waren van hout gebouwd en de daken bekleed met stro en riet. Als dan iemand in de straat onveilig omging met kaarslicht, brandend haardvuur of kookpot was de kans dat er een binnenbrand ontstond snel aanwezig, die vaak uitgroeide tot uitslaande of nog erger overslaande brand. Pas veel later in de tijd werden bouwmaterialen voor muren en wanden in baksteen en “harde” daken met dakpannen algemeen. Immers daken kun je indelen in weke (stro en riet) en harde daken (klei/keramische dakpannen). Dan nam ook het aantal branden af.
Het was met recht tobben als er weer eens brand was. Brandbestrijding bestond uit emmers water uit de grachten en sloten scheppen en tegen de gevels gooien. Die emmers waren vaak ook nog van hout of leder. En als je lef had ging je de ladder op met zo’n emmer om te blussen, zelfs de ladder was van hout. Al met al was het tobben geblazen toentertijd. Wees maar blij dat we nu leven met al onze drukpompen, stalen ladders, brandwerende kleding en georganiseerde korpsen. Bekend is dat sommige houten huizen grote haken in de gevels hadden zodat het huis met dikke natte touwen uit elkaar getrokken kon worden om een overslaande brand te voorkomen.
Enkele cijfers wil ik u niet onthouden. In 1361 brandde Gouda geheel af en later in 1438 nog een keer. In de zuidelijke Nederlanden (tegenwoordig België ) vielen in de stad Gent meer dan 300 huizen aan het vuur ten prooi. In Brugge gingen in 1412 circa 100 huizen in vlammen op. Drie jaar later volgde een tweede grote brand. Zaltbommel brandde op 24 juni 1524 deels af en Antwerpen in 1546. De stad Londen werd meermaals door verwoestende branden getroffen.
Stadskeuren
Om dergelijke rampen te voorkomen werden er maatregelen genomen. De stadsbesturen ordonneerden dat er niet meer gebouwd mocht worden in hout, alleen in baksteen en de daken niet meer gedekt met stro of riet, maar keramische dakpannen of natuur leien. Tegenwoordig noemen we zo’n besluit een gemeentelijke verordening , toen heette dat een Stadskeur. Na de grote brand in Amsterdam in 1452 was het verboden om te herbouwen in hout en riet. Per stad verschilde zo’n verbod. “Gheen huysen van houte en stro te maeken“. Bij overheidsgebouwen, zoals kerken, kloosters en ziekengasthuizen waren deze strenge bepalingen niet van toepassing. Zij bouwden al in steen en daken van leien of gebakken dakpannen. Het verschilde in ons land van stad tot stad omdat zij autonoom waren. Maastricht verbood pas in 1612 om daken met riet of stro te dekken. Kampen al in 1324 en Utrecht en Zwolle in 1400. Leeuwarden in 1530, Tiel pas in 1750! Deze ingreep noemde men ook wel het “verstenen“ van de steden. Ook bekend is dat een burger die de wet had overtreden en beboet werd, dit moest betalen in het leveren van een duizendtal bakstenen of dakpannen aan het stadsbestuur. Het bestuur verkocht die bouwmaterialen aan een aanstaande bouwer, inde het geld en was verzekerd dat het huis niet meer in hout of strodak werd gebouwd, het mes sneed dan aan 2 kanten!
As-emmers uit de haarden moesten voortaan buiten de stad worden geleegd. In hout opgetrokken rookafvoerkanalen moesten vervangen worden door bakstenen schoorstenen. “Onachtsaemheit van eenige persoenen nu er etlicke mael brandt geweest is sal worden bestraft“ schreef men rond 1650. Na het midden van de 17e eeuw, toen stenen huizen en harde daken in de binnensteden algemeen waren en er georganiseerde brandbestrijding was, kwamen stadsbranden zelden meer voor.
De in Amsterdam woonachtige werktuigkundige en later Generale Brandmeester Jan Van Der Heyden (1637-1712) was ook de uitvinder van de brandspuit. Naast dat hij een geniale uitvinder was op het gebied van brandbestrijding, was hij ook nog eens een uitstekend tekenaar en etser.