Zoeken

Roofing Holland 1997-01-38 Vijftien jaar bakkeleien en een minimaal resultaat

Zo'n vijftien jaar wordt er nu al geprobeerd om via objectieve meet- en beoordelingsmethoden duidelijkheid te krijgen omtrent prestatie-eisen van dakbedekkingssystemen. Achteraf bezien is het nogal verspilde energie, vindt Jan Swart.

Tot aan het begin van de tachtiger jaren werden de toen bestaande verwerkingsrichtlijnen door de verschillende partijen in de dakenbranche naar eigen goeddunken geïnterpreteerd. Hoewel weinigen het directe nut ervan inzagen, ging een kleine groep met vertegenwoordigers van BDA, Vebidak, Bouwcentrum, TNO en Viba aan de slag. Om tot een harmonisatie van de richtlijnen te komen. Jan Swart, destijds werkzaam bij Viba, was een van hen.
Grotendeels zonde van de tijd, verspilde moeite en weggegooid geld. Het zijn zo maar wat kwalificaties die Jan Swart achteraf geeft aan de inspanningen van het gezelschap dat sinds de beginjaren tachtig jaren werkte aan een objectieve meet- en beoordelingsmethode ten aanzien van de prestatie- en kwaliteitseisen voor daksystemen. Swart is sinds kort als productmanager werkzaam bij Upat Bevestigingstechniek. Bij deze onderneming houdt hij zich met name bezig met de ontwikkeling en advisering van het Hardo-programma voor mechanische dakbevestigingen.
Zijn teleurstelling over het magere resultaat van de werkgroepen schuift hij niet onder stoelen of banken. "De sleutel tot harmonisatie lag eigenlijk op een presenteerblaadje. Op Europees niveau werd het gelijktijdig ook al geregeld. Wat zou eigenlijk simpeler zijn geweest dan aan te sluiten bij de Europese beoordelingsrichtlijnen? We hadden slechts ja hoeven te zeggen."

Gemiste kansen

Swart kan zich behoorlijk opwinden over de gemiste kansen. Wanneer een EG-lidstaat af wil wijken van de Europese norm, is dat toegestaan. En van deze vrijheid maakten politieke en commerciële krachten handig gebruik. Verzuimd is om de compromissen die zijn bereikt in de commissies van NEN en BRL op Europees niveau aan te melden. In strikt juridische zin moet Nederland zich conformeren aan de UEatc-richtlijnen. De praktijk ligt anders.
Swart ergert zich eraan dat bij de vaststelling van de NEN's en beoordelingssystemen ten aanzien van daksystemen veelal wordt gekeken naar de gedragingen van de specifieke onderdelen en daarnaast ook weer naar het dakpakket als geheel. "Uiterst verwarrend voor dakdekker en constructeur". Het Bouwbesluit spreekt van een bouwdeel. Het is onmogelijk om uit het bouwdeel een specifiek onderdeel te lichten, vindt hij. De onderdelen op zich zullen best beantwoorden aan de testresultaten die de producenten hanteren, maar dat zegt nog niets van de prestatie van het daksysteem als geheel. Swart kan vele voorbeelden noemen maar beperkt zich tot zijn vakgebied, de bevestigers. "Binnen de Europese normering is uitsluitend de UEatc-windkisttest toegestaan. Vervolgens wordt er dan ook nog de TNO-windkisttest als testmethode toegelaten. Wat heeft het voor zin om deze methode erbij te slepen als er een Europese richtlijn is?"
Hetzelfde kan gezegd worden van de zogenaamde rekenmethoden die men zou kunnen gebruiken uit incidentele bovenuittrek- en overtrekwaardeproeven. "Door de jaren heen zijn rekenwaarden telkens naar beneden bijgesteld. Deze uitholling van normen heeft ertoe geleid dat dezelfde bevestigers van pakweg tien jaar geleden nu rekenwaarden hebben die in de buurt liggen van de uittrekwaarden. Uittrekwaarden overigens die niet met elkaar kunnen worden vergeleken omdat de testmachines onderling afwijken en ook anders hun krachten op het testmateriaal uitoefenen. Zelfs als gebruik wordt gemaakt van de UEatc-windkisttest hoeven de resultaten lang niet altijd betrouwbaar te zijn omdat vaak de uitslag van één enkele test wordt geaccepteerd, terwijl een serie proeven een realistischere uitslag geeft. De UEatc-methode kan soms meer dan dertig procent verschillen."
NEN en BRL zijn helaas per definitie geen technische instrumenten, stelt Swart. De consensus van de commissies is het onderhandelingsresultaat van instituten en fabrikanten die ieder voor zich willen vasthouden aan een eigen kwaliteitsniveau. In BRL's wordt er gemakshalve vanuit gegaan dat de testmethoden goed zijn. Feitelijk zijn het aannames die worden geïnterpreteerd als dogma's.

Mistgordijn

Het gaat hem te ver om te stellen dat er moedwillig een mistgordijn wordt opgetrokken ten aanzien van de diverse prestatie-eisen, maar dat dit uiteindelijk wel het resultaat is valt niet te ontkennen. En de consequentie daarvan is weer dat fabrikanten die onder ISO 9001 produceren binnen het certificeringsverhaal van de dakenbranche nauwelijks de erkenning krijgen die ze verdienen. Wanneer ze met succes op de Nederlandse markt willen opereren eisen keuringsinstituten evengoed weer nieuwe controles. Het is allemaal dubbel op terwijl de ISO 9001-controle beduidend stringenter is dan de steekproefsgewijze controle die aan de overige certificeringen zijn verbonden. Omdat Nederland verzuimd heeft aan te haken bij de Europese normering zijn de fabrikanten gedwongen om zich in alle EG-lidstaten opnieuw te bewijzen.

Het vaststellen van normen werkt altijd nivellerend, zeker wanneer bij de totstandkoming verschillende partijen zijn betrokken. Wat een producent op het gebied van kwaliteit in huis heeft, kan hij in een NEN of BRL niet kwijt. Volgens Swart is het daarom efficiënter en vooral ook overzichtelijker om met hooguit twee kwaliteitsaanduidingen te werken. Een ISO 9001-certificaat waarmee wordt aangegeven dat aan een internationale standaard wordt voldaan en daarnaast een fabriekseigen verklaring waarmee de producent aangeeft wat de prestatie-eisen zijn en welke toetsings- en onderzoeksmethoden daarbij zijn gehanteerd. Een dergelijk attest gaat dus beduidend verder dan het KOMO-attest met productcertificaat. Het KOMO-attest heeft in de dakenbranche volgens hem weinig aan duidelijkheid bijgedragen ondanks de inspanningen van velen.

Grondfilosofie

Swart stelt vast dat er in vergelijking met vijftien jaar geleden eigenlijk hoegenaamd niets is veranderd. Hij vraagt zich af of het nog wel zinvol is om ten aanzien van de certificering de ingeslagen weg te vervolgen. Is het niet verstandiger om terug te keren naar de grondfilosofie waarin de fabrikant zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de kwaliteit van het product, neergelegd in een eigen verklaring en gebaseerd op Europees aanvaarde testmethoden? "Sommige critici zullen nu roepen dat ik een opportunist ben en handel volgens het adagium 'Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt'. Ik vertegenwoordig immers nu een product dat tot nu toe nog geen KOMO-attest met productcertificaat heeft. Er rest mij in dat geval weinig anders dan mijn schouders op te halen. Iedereen die de ontwikkelingen kritisch heeft gevolgd zal moeten erkennen dat we binnen de certificering steeds verder nivelleren. Het certificaat is een marketinginstrument geworden. Dat we nu daken kunnen maken met een langere levensduur is vooral te danken aan de inzet van fabrikanten. De talloze vergaderingen van de vele commissies hebben in dat opzicht weinig opgeleverd."

Fouten herstellen

Momenteel zijn opnieuw 'dakcommissies' werkzaam. Swart juicht het toe dat de fouten die zijns inziens in de richtlijnen zijn gemaakt, worden hersteld. "Maar dan wel UEAtc-verband. Laten de Nederlandse commissies onze werkgroepen zijn van de Europese commissies en uitsluitend bestaan uit terzake deskundigen. In de commissies horen geen representanten van pressiegroepen thuis. Belangenverenigingen behoren op dit punt niet te worden geaccepteerd.

door: Mari van Lieshout